Inloggen Social Schools

De zes onderwijspijlers

Bij de onderwijspijlers hebben we doelen geformuleerd voor de leerling, de professional en de omgeving. 
 
1. Motivatie

Motivatie is de drive die zorgt voor volharding in de activiteit. Het is belangrijk dat kinderen gemotiveerd zijn voor hun taak.

Er is onderscheid tussen intrinsieke motivatie en extrinsieke motivatie. Intrinsieke motivatie betekent dat het kind gemotiveerd is van binnenuit. Extrinsieke motivatie wil zeggen dat het kind gestimuleerd wordt door factoren van buitenaf. Dat kan al iets heel simpels zijn, bijvoorbeeld kinderen die extra netjes schrijven omdat ze dan een sticker krijgen.

Op onze school hebben we onderstaande doelstellingen m.b.t. motivatie.

Leerling
  • Voelt zich betrokken bij zijn eigen leerproces en heeft de mogelijkheid deze mee te sturen.

  • Wordt gemotiveerd door een uitdagende leeromgeving.

  • Krijgt opdrachten in de zone van naaste ontwikkeling.

  • Doet succeservaringen op.

  • Neemt actief deel aan ontwikkelgesprekken.

Onderwijsprofessional
  • Zorgt voor betekenisvol, passend onderwijs.

  • Laat kinderen zelf keuzes maken.

  • Voert kindgesprekken en ontwikkelgesprekken.

  • Geeft het kind eigenaarschap.

  • Communiceert vanuit een groei mindset.

  • Heeft oog voor de talenten en kwaliteiten van het kind.

Omgeving
  • Er is een uitdagende leeromgeving op school.

  • Ouders zijn betrokken bij en hebben inzicht in het leerproces van het kind.

  • Ouders nemen deel aan de ontwikkelgesprekken.

  • Ouders zijn op de hoogte van ons onderwijs en welke keuzes we hierin maken.

2. Executieve functies

Executieve functies horen bij het denkvermogen. Het zijn hogere denkprocessen die nodig zijn om activiteiten en je gedrag te plannen en aan te sturen. Je kunt ze zien als een 'dirigent'. Ze helpen bij alle soorten taken. 

Leerling
  • Weet wat de executieve functies zijn.

  • Heeft zicht op de ontwikkeling van zijn eigen executieve functies.

  • Krijgt kansen zijn executieve functies verder te ontwikkelen.

  • Doet succeservaringen op.

Onderwijsprofessional
  • Heeft kennis van de executieve functies en heeft zicht op de leerlijn.

  • Creëert situaties waarin het kind wordt uitgedaagd zijn executieve functies in te zetten.

  • Kan de ontwikkeling van de executieve functies van het kind stimuleren door passende interventies in te zetten.

  • Heeft de ontwikkeling van de executieve functies in het reguliere aanbod opgenomen.

Omgeving
  • De inrichting van het lokaal draagt bij aan de ontwikkeling van de executieve functies.

  • Er hangen afbeeldingen van de executieve functies in het lokaal.

  • Ouders zijn bekend met de inhoud van de executieve functies.

3. Pedagogisch klimaat

Het pedagogisch klimaat omvat alle omgevingsfactoren die bijdragen aan het welbevinden van het kind, waardoor een kind zich verder kan ontwikkelen. Hierbij gaat het om factoren die al aanwezig zijn zoals een overzichtelijke, veilige omgeving en TOM organisatie, maar ook om factoren die een leerkracht weloverwogen creëert zoals activiteiten ter bevordering van de groepsdynamiek en de (werk)sfeer en het bieden van regels en structuur. Het welbevinden van het kind heeft invloed op de ontwikkeling en het leervermogen.

In onze school willen we met een goed pedagogisch klimaat bevorderen dat alle leerlingen, ouders en leerkrachten zich gezien voelen en serieus genomen worden.

Leerling
  • Voelt dat hij/zij ertoe doet.

  • Krijgt mogelijkheden om zich op sociaal vlak te ontwikkelen. 

  • Leert conflicten op te lossen.

  • Kan bij iemand terecht als dat nodig is.

  • Heeft invloed op wat en hoe hij/zij leert.

  • Wordt betrokken bij het maken van regels en afspraken voor de groep, de uitvoering ervan en de evaluatie.

Onderwijsprofessional
  • Heeft oog voor het kind en de groep en zet een passende interventies in.

  • Schenkt aandacht aan de groepsdynamiek en de sociaal emotionele ontwikkeling.

  • Heeft hoge verwachtingen van de kinderen.

  • Werkt vanuit een groei mindset waarin fouten maken mag.

  • Heeft een voorbeeldfunctie.

  • Maakt samen met de groep regels en afspraken ter bevordering van het pedagogisch klimaat.

Omgeving
  • Er zijn verschillende methodieken, themaweken en materialen om een goed pedagogisch klimaat te bewerkstelligen.

  • Het brede, gedifferentieerde aanbod bevordert een goed pedagogisch klimaat.

  • De inrichting van het gebouw draagt bij aan fijne, veilige speel- en leeromgeving.

  • Ouders zijn op de hoogte van afspraken en kunnen hier met het kind over in gesprek gaan.

4. Zelfbeeld

Het zelfbeeld is de manier waarop het kind naar zichzelf kijkt. Het is het geheel van gedachten, ideeën en oordelen dat het kind over zichzelf heeft. Een zelfbeeld wil niet zeggen dat het kind ook daadwerkelijk zo is. Het weerspiegelt hoe het kind zichzelf ziet, niet hoe het kind is.

Leerling
  • Weet welke kwaliteiten en eigenschappen hij/zij heeft.

  • Weet welke ontwikkelingsmogelijkheden hij/zij heeft.

  • Kan zichzelf inschalen op zijn ontwikkelingslijn. 

  • Kan zijn talenten en kwaliteiten benutten/inzetten.

  • Doet succeservaringen op.

Onderwijsprofessional
  • Voert kindgesprekken.

  • Geeft feedback vanuit een groei mindset.

  • Houdt het kind een spiegel voor.

  • Zorgt voor een breed aanbod.

  • Zorgt voor een veilige omgeving, waarin het kind zichzelf mag zijn.

  • Geeft kinderen ruimte om hun kwaliteiten te ontdekken en in te zetten.

Omgeving
  • De rapportage, ontwikkelgesprekken en de rol van de kinderen hierin draagt bij aan een reëel zelfbeeld.

5. Relatie

Kinderen hebben behoefte aan relatie, zowel met hun leerkracht als met andere kinderen. Ze willen het gevoel hebben erbij te horen, deel uit te maken van de groep. Het is van belang dat kinderen zich in principe veilig voelen in de groep. Kinderen en leerkrachten voelen zich gezamenlijk verantwoordelijk voor een goede (werk)sfeer en als het lastig is, kan het kind rekenen op de steun van zijn leerkracht. 

Ook de relatie tussen ouders en school is van belang. Ouders voelen zich gezien als partner en zijn medeverantwoordelijk voor de ontwikkeling van het kind.

Leerling
  • Voelt zich gezien en gehoord door de leerkracht.

  • Heeft naarmate het ouder wordt een groeiende rol tijdens de ontwikkelgesprekken.

  • Durft aan te kloppen bij de leerkracht als er iets is.

  • Hebben de vaardigheden om op gepaste wijze contact met andere kinderen maken en onderhouden.

Onderwijsprofessional
  • Voert kindgesprekken vanuit de groei mindset.

  • Gaat pro-actief met kind en ouder(s) in gesprek.

  • Staat open voor informatie van de ouder(s).

  • Maakt geregeld tijd voor een kort praatje met het kind.

  • Is in staat zijn communicatie af te stemmen op het kind en de ouders.

  • Leert kinderen de vaardigheden om op gepaste wijze contact te maken met andere kinderen.

  • Biedt ruimte en stimuleert om de aangeleerde vaardigheden toe te passen en te onderhouden.

Omgeving
  • Ouders en leerkracht(en) werken samen om het kind zo goed mogelijk te laten ontwikkelen.

  • Ouders worden gezien als partner.

  • Onze digitale middelen ondersteunen een goede communicatie met ouders.

  • Ouders worden actief betrokken bij school (MR, OV, ouderpanels).

6. Afstemming

Bij afstemming gaat het erom dat de leerkracht in zijn lessen tegemoet komt aan de leer- en ontwikkelingsbehoeften van de kinderen. Dit geldt zowel voor het pedagogisch handelen alsook het didactisch handelen van de leerkracht.

Leerling
  • Krijgt een aanbod passend bij zijn mogelijkheden met de juiste ondersteuning.

  • Krijgt een breed aanbod met daarin aandacht voor de executieve functies, de sociaal-emotionele en de cognitieve ontwikkeling.

  • Wordt gehoord en krijgt keuzes in het aanbod, zowel in de verwerking als in de instructie.

Onderwijsprofessional
  • Kijkt naar de talenten en behoeften van het kind en sluit hierbij aan. 

  • Stemt de TOM-groepen cyclisch bij.

  • Gaat flexibel met methodes om en komt tot een passend aanbod.

  • Maakt gebruik van andermans expertise, binnen hun jaargroep, de unit en ook binnen school.

Omgeving
  • De omgeving is zo ingericht dat er efficiënt gewerkt kan worden met TOM-groepen.

  • De methodes en aanvullende lesmaterialen maken een passend aanbod mogelijk.

  • De IB-er gaat in gesprek met de leerkracht over het aanbod.

  • Informatie van ouders wordt benut om tot een goede afstemming te komen.